Grandioos Grensgeval. Nieuw onderzoek naar het zestiende-eeuwse landschap op Pieter Pourbus’ geschilderde kaart van het Brugse Vrije

In het midden van de zestiende Jan Trachet eeuw, net voor het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog, kreeg schilder Pieter Pourbus de opdracht het grondgebied van het Brugse Vrije op kaart te stellen. Het resultaat werd een geschilderde kaart die uniek is op vlak van schaal, accuratesse en detail: een grandioos grensgeval dat balanceert op het raakvlak van schilderkunst en kartografie.

 

Het Brugse haven- en oorlogslandschap

Het raakvlak tussen schilderkunst en kartografie is niet de enige grens waarlangs deze geschilderde kaart balanceert. Ook wat betreft bodemkunde, territorium en periodes bevindt het zich op cesuren van ruimte en tijd. Het schilderij werd gemaakt in opdracht van het Brugse Vrije – de rijke en

 
Dr. J. Trachet is postdoctoraal onderzoeker aan de vakgroep Archeologie van de Universiteit Gent.
De kaart van het Brugse Vrije, geschilderd door Pieter Pourbus tussen 1561 en 1571 (© Lukasweb, Musea Brugge, 322 x 151 cm)

uitgestrekte kasselrij rond Brugge – en verbeeldt een groot deel van het sterk geürbaniseerde Kust-Vlaanderen op het einde van zijn laatmiddeleeuwse hoogtijdagen. Een belangrijke geomorfologische grens die wordt gekadreerd is bijvoorbeeld die tussen de zandstreek in het zuiden, en de ingepolderde kustvlakte in het noorden. De stad Brugge bevindt zich net op het raakvlak van die twee landschappen, hetgeen een bepalende factor werd in zijn ontstaan en groei. Brugge was het kloppend hart van de regio, en de getijstroom van het Zwin de belangrijke levensader die de stad verbond met de Noordzee. Toen de kaart werd besteld in 1561, was de Brugse economie echter al flink gekrompen en de getijdengeul

deels verzand. Terwijl de stad Brugge in die periode veelvuldig kartografisch materiaal liet produceren waarin een misleidend positief beeld van de bereiken bevaarbaarheid van de regio werd gepropageerd, moest de kaart voor het Brugse Vrije vooral een topografisch correcte weergave van het territorium worden. Net na de oplevering van de kaart in 1571, veranderende de situatie echter drastisch: na eeuwenlang gefunctioneerd te hebben als internationale transportas, werd de Zwinregio getransformeerd in een gemilitariseerde frontzone. De getijdengeul ging plots als grens functioneren, fortenlinies werden opgetrokken en dijken werden doorgestoken. De kaart van het Brugse Vrije werd zodoende de laatste getuige van een aaneengesloten Kust-

Dit is een voorproef uit jaargang 38 (2019) no. 1 van Caert-Thresoor. De redactie plaatst de inmiddels verschenen afleveringen met een vertraging van 3 jaar op de website.

Nederlandse namen wereldwijd. Het naamgevingsgedrag van de Nederlandse zeelieden in de zeventiende eeuw

Welke gewoontes hadden de Nederlandse zeelieden bij de naamgeving van de objecten die ze tegenkwamen? Aan de hand van kaarten uit de zeventiende eeuw is nagegaan wat voor soort namen ze gebruikten, in hoeverre ze zelf nieuwe namen gaven dan wel bestaande namen aanpasten aan het Nederlands. Daarnaast is gekeken naar het soort objecten (eilanden, kapen, baaien, plaatsen, etc.) dat ze benoemden op hun kaarten of in hun journalen, en er is ook onderzocht of dat naamgevinggedrag in Europese wateren nu verschillend was van dat daarbuiten.*

 

Bronnen

De belangrijkste bron voor het vaststellen van de keuze van de namen voor buitenlandse objecten in Noord- en West- Europa is de Nieuwe spiegel der zeevaart, door B.C. Damsteegt. Aan de hand van oude kaarten en scheepsjournalen heeft hij de verschillende door Nederlandse zeelui gegeven naamversies van objecten langs de kusten van Noord- en West-Europa nagegaan. Zijn studie is in 1942 uitgegeven als Utrechts proefschrift, en kreeg in 2001 een gewijzigde herdruk. Voor een kleine drieduizend objecten geeft hij de Nederlandse namen, vaak in een aantal spellingsvarianten. Voor het handelsgebied van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) was de door Rob van Diessen heruitgegeven Atlas Amsterdam van Isaac de Graaf, het eerste deel van de Grote Atlas van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, de bron. Van de ca. elfduizend op de kaarten in deze atlas aangegeven namen zijn er 1850 Nederlands. Voor Amerika en de westkust van Afrika zijn gegevens ontleend aan

 
Dr F.J. Ormeling is emeritus hoogleraar Kartografie en lid van de Explokart onderzoeksgroep, Bijzondere collecties, Universiteit van Amsterdam.
Kaart der Noordelyke Yszee uit de Atlas behorende tot de Verhandeling van R.G. Bennet en J. van Wijk Roelandsz. wegens de Nederlandse Ontdekkingen (Dordrecht 1829). De oude Nederlandse namen zijn op de kaart bij het juiste te benoemen object geplaatst. Den Haag, Nationaal Archief, 4.VELH_9.

de zeekaarten van Van Keulen en de wandkaarten van De Wit, en voor de hele wereld bestaat er een vroege bron gevormd door de Verhandeling over de Nederlandsche ontdekkingen in Amerika, Australië, de Indiën en de Poollanden en de namen, welke weleer aan dezelve door Nederlanders zijn gegeven, door R.G. Bennet en J. van Wijk. Roeldz. Bennet was gepensioneerd zeeofficier en Van Wijk kostschoolhouder in Hattem, en ook auteur van een bekend aardrijkskundig woordenboek. Samen hadden ze een inzending ingediend op de prijsvraag in 1822 uitgeschreven door het Provinciaal Utrechts Genootschap (PUG) om de Nederlandse inbreng in de ontdekkingsreizen te promoten. Van Wijk heeft daartoe een eerste inventarisatie gemaakt van de door Nederlanders overal ter wereld gegeven namen, en tevens de naamgevers, de datum en de

reden voor de naamgeving achterhaald. En voor die inventarisatie moet hij allerhande scheepsjournalen hebben doorgewerkt. In 1825 werd hen de eerste prijs toegekend, en met ondersteuning van het PUG werd hun winnende inzending in 1827 ook gedrukt en uitgegeven. Een bijzonderheid van hun studie is dat de gevonden Nederlandse namen ook op kaarten werden weergegeven op hun juiste plaats bij de benoemde objecten (zie ook de afbeeldingen 1 en 2); die kaarten waren gedrukt door VanderMaelen in Brussel. Voor zowel Bennet en Van Wijk, Damsteegt als de gefacsimileerde VOC-atlas van Asia Maior geldt dat de namen niet alleen op de kaarten staan, maar ook in registers zijn opgenomen met plaatsaanduiding. Voor de rest van de wereld bestaan alleen Nederlandse zeekaarten en scheepsjournalen als bronnen, waarvan dus nog geen registers

Dit is een voorproef uit jaargang 37 (2018) no. 3 van Caert-Thresoor. De redactie plaatst de inmiddels verschenen afleveringen met een vertraging van 3 jaar op de website.

Zeekaarten als historische bron

Nederland is al vele eeuwen sterk afhankelijk van de zeevaart. Voor de veilige vaart worden sinds de zestiende eeuw zeekaarten gemaakt in ons land. Deze kaarten wijken af van gewone topografische of geografische kaarten, doordat ze elementen bevatten die op andere typen kaarten ontbreken. De belangrijkste zijn de kompasrichtingen, de waterdiepten en de posities van boeien en vuurtorens en andere door mensen neergezette bakens voor zeevaarders; ook hoge gebouwen zoals kerktorens en natuurlijke elementen als heuvels en bergen langs de kust zijn duidelijk aangegeven. Op het water worden veilige vaargeulen naar de haven aangegeven, maar ook gevaren die onder water liggen zoals zandbanken, riffen en scheepswrakken. Op ankerplaatsen en daar waar dit voor de plaatsbepaling nuttig is, wordt vaak de grondsoort van de zeebodem aangegeven. Elementen op het land die op zee geen betekenis hebben, zoals lage bebouwing, wegen, landbouwgebieden en bossen, worden weggelaten. Op een zeekaart is het water vol tekens en symbolen, het land is vooral leeg.

 

Een zeekaart is nooit alleen

Een zeekaart is slechts zelden een zelfstandig document. In bijna alle gevallen hoort bij de kaart een zeemansgids van hetzelfde vaarwater, waarin de veilige routes en koersen, informatie over de plaatselijke getijden en de gevaren voor de navigatie worden beschreven. Voordat er in Noordwest-Europa zeekaarten verschenen, circuleerden in de late vijftiende eeuw al

G.J.D. Wildeman (1960) is verbonden aan Het Scheepvaartmuseum in Amsterdam als conservator zeevaartkunde en bibliotheekcollecties waaronder de kartografie.
Isaac de Graaf. Handschriftkaart op perkament van de Indische Oceaan met de oostkust van Afrika, India en een deel van de westkust van Australië, met verscheidene koerslijnen van schepen.1729. Collectie Het Scheepvaartmuseum, Amsterdam, inventarisnummer: A.0145(127)4.

manuscripten met dergelijke informatie. Deze teksten – en vanaf de zestiende eeuw de gedrukte versies – waren soms voorzien van tekeningen met aanzichten van de kust vanuit zee. Er zijn enkele van deze vroege handschriften bewaard gebleven. De oudste Nederlandse zeekaarten dateren pas uit de eerste helft van de zestiende eeuw. De snelle opkomst van de zeevaart in ons land in de tweede helft van die eeuw betekende dat het belang ervan en daarmee de behoefte aan betere hulpmiddelen opkwam. In 1584- 1585 verscheen met de Spieghel der Zeevaert van Lucas Jansz. Waghenaer een geheel nieuw soort handboek op de markt: de zeeatlas. Deze atlas bevat behalve 46 kaarten ook de tekst van een zeemansgids en een handleiding over de navigatie op zee. Deze combinatie samengebracht in een boekwerk van kaarten, zeemansgids en inleiding in de navigatiekunst bleef in de zeventiende en achttiende eeuw gebruikelijk.

Het merendeel van de zeekaarten dat is overgeleverd uit de periode voor 1800 zijn gedrukte kaarten die oorspronkelijk in een atlas werden gepubliceerd. Er zijn echter uitzonderingen waarbij kaarten in handschrift werden uitgebracht. Dit geldt voor de vaart op Azië, waarbij ze tot de publicatie van de eerste gedrukte zeeatlas van het gebied in 1753, als losse manuscriptkaarten op perkament aan VOC-schepen werden meegegeven.

De firma Van Keulen leverde in de achttiende eeuw ook handschriftkaarten op papier van vaarwaters in het Atlantisch gebied. In de zeventiende- en achttiende eeuw omvatten de Nederlandse zeeatlassen kaarten en beschrijvingen van de gehele wereld. Ze werden samengesteld en gepubliceerd door de grote uitgevershuizen uit die tijd. De meest omvattende Nederlandse zeeatlas was de achttiendeeeuwse Grote Lichtende Zee-fakkel van Van Keulen in Amsterdam.

Dit is een voorproef uit jaargang 36 (2017) no. 4 van Caert-Thresoor. De redactie plaatst de inmiddels verschenen afleveringen met een vertraging van 3 jaar op de website.

De kartografische werkplaats van de VOC in Batavia

In het algemeen is wel bekend dat de VOC in Holland een relatief grote kartografische en hydrografische dienst had, die gedurende bijna tweehonderd jaar het kaartmateriaal voor de schepen op de lange reis naar de Oost verzorgde. De coördinatie tussen Batavia en patria was gezien de afstand en de duur van de reizen een aanzienlijk probleem, dat veel zorg en aandacht vergde. Dat ook in Batavia zelf een aanzienlijke kaartenproductie heeft bestaan is het onderwerp van het navolgende artikel.

De eerste jaren

Over de beginjaren van de kaartproductie in Batavia zijn slechts weinig bronnen bekend. Waarschijnlijk zeilden toen de VOC-schepen in de Oost deels met uit Amsterdam meegenomen zeekaarten, maar deels ook op Portugese zeekaarten en hadden ze inheemse loodsen aan boord. Jan Pietersz. Coen klaagde in een brief van 1 januari 1614 aan de Heren XVII over de “imperfectie van eenen platte caerte ofte quade gissinge”, waardoor de schepen aan grote gevaren werden blootgesteld. Coen deed het opmerkelijke voorstel alle geografische en hydrografische kennis die op de VOC-schepen in de Aziatische wateren werd vergaard, in Bantam te verzamelen en weer te geven in een kaart op groot bestek, in feite een soort padron real zoals dit in Sevilla gebeurde. Ook in latere brieven drong Coen nog verschillende malen aan op de verbetering van de kaarten. De Kamer Amsterdam nam de eerste decennia van haar bestaan de levering van kaarten voor de intra-Aziatische vaart nog grotendeels voor haar rekening. Zo blijkt uit het schrijven aan Gouverneur Generaal (GG) Coen op 23 december 1618: “Wy senden oock met den schepen diversche

Prof. dr. G. Schilder (1942) was van 1981 tot 2007 hoogleraar in de Geschiedenis van de Kartografie aan de Universiteit Utrecht. Hij is auteur van Monumenta Cartographica Neerlandica (9 delen. 1986-2013) en vele boeken en artikelen op het vakgebied.
Johan Nessel, Gezicht op Batavia vanaf de rede, 1650. Nationaal Archief, Den Haag: Verzameling Buitenlandse Kaarten Leupe, 4.VEL, inv.nr. 1180.

caerten in ’t groot besteck omme binnenlandts van Bantam tot Japon toe te mogen gebruycken”.

Pas in de twintiger jaren werd het zwaartepunt van de distributie van kaarten van de Oost verlegd naar Batavia, dat in 1619 was veroverd. Toen werd de regering in Batavia opgedragen ervoor te zorgen dat alle terugkerende schepen hun kaarten die het gebied ten oosten van Java besloegen, bij de equipagemeester aldaar in te leveren. De Kamer Amsterdam had uit economisch oogpunt hiertoe besloten. Het gebruik van deze kaarten werd zo geïntensiveerd en er werd voorkomen dat ze onderweg naar Holland zouden worden verdonkeremaand. De Kamer besloot haar schrijven dan ook met de verzuchting: “waardoor wy ontlast mogen worden om voortaan niet soo veel van deselve costelycke caerten naer Indiën te senden”. Niet alleen in Holland werd gewerkt aan een verbetering van de kaarten, ook in Batavia en de andere

factorijen stelde men toentertijd alles in het werk om bestaande kaarten te corrigeren, maar ook nieuwe gebieden in kaart te brengen. GG (Gouverneur Generaal) Brouwer was een ijverige bepleiter van beter kaartmateriaal. In 1634 beklemtoonde hij nog eens de plichten van de schippers en stuurlieden om alle journalen, kaarten en nautische aantekeningen betreffende hun gedane reis in te leveren op last van een boete van drie maanden loon.

De kartografische werkplaats in Batavia

Batavia ontwikkelde zich tot economisch en bestuurlijk centrum van alle VOC-activiteiten in de Oost. Zoals reeds boven werd aangestipt, werd op aandringen van de Heren XVII aan de equipagemeester in Batavia opgedragen dat de naar de Republiek terugkerende schepen hun kaarten die ze niet voor deze reis nodig hadden bij hem moesten inleveren. In 1620 en de volgende jaren werden de schippers

Dit is een voorproef uit jaargang 36 (2017) no. 3 van Caert-Thresoor. De redactie plaatst de inmiddels verschenen afleveringen met een vertraging van 3 jaar op de website.

Van de achterkant gepeuterd: de ontdekking van een onbekende plattegrond van kasteel Kattelaar

Bij de historische kartografie draait het om oude kaarten en wat er op afgebeeld staat. In een heel enkel geval gaat het om de achterkant van een kaart. In 1991 werd een kaart uit een van de archieven van het Historisch Centrum Overijssel (HCO) opgeknapt. De papierdelen en snippers aan de achterzijde werden verwijderd. In dit artikel is te lezen hoe historische kartografie en een paar papiersnippers iets meer kunnen vertellen over een vergeten kasteel.

 

Johan Muller

Het begon allemaal bij Johan Muller, die de kaart in manuscript vervaardigde in 1726, met afmetingen van meer dan 250 cm bij 88 cm. In het Repertorium van Nederlandse kaartmakers van Marijke Donkersloot (2003) komt geen Johan Muller voor. In de lijst staat wel een Muller vermeld zonder initialen, die als cadetbombardier in 1792 een kaart van Hasselt maakte. Dit is te laat om Johan Muller te zijn. Op de website van de Studiekring Historische Cartografie1 wordt een kaart

 
Drs. E.M. Smit is kaartbeheerder bij Historisch Centrum Overijssel te Zwolle en op projectbasis gedetacheerd bij het Nationaal Archief.
De door de tijd en door het gebruik aangetaste kaart van Johan Muller uit 1726. Uit de collectie van het Historisch Centrum Overijssel te Zwolle (Toegang 700, kaartenlijst 4 E, inventarisnummer 196, te zien in de beeldbank onder nummer KD000196)

beschreven die Johan Muller in 1728 maakte in opdracht van Unico Willem graaf van Wassenaer Obdam, die huisde op kasteel Twickel. Dat jaartal komt dichter in de buurt.

Het prachtige manuscript uit 1726 geeft het gebied weer tussen Zwolle en Hasselt aan het Zwarte Water. Muller werkte blijkbaar niet alleen voor de graaf, want deze kaart stelde hij samen voor de ‘weledele hoogh achtbaare heeren burgemeesteren en raeden der st[ad] Zwolle’. In deze stad ligt het stuk nog steeds, veilig opgeborgen in de depots van het Historisch Centrum Overijsel (HCO).

Dragerdelen

Het was duidelijk dat de kaart een opknapbeurt nodig had. Om duurzame stevigheid te garanderen besloot men bij de restauratie de kaart op een andere drager te plakken. Om dat naar behoren te kunnen doen,

werden de bladen die de gehele kaart vormden, voorzichtig losgeweekt om vervolgens opnieuw te worden bevestigd.

Bij het losweken van de kaart kwamen er zogeheten dragerdelen vrij. Deze stukken papier stammen uit ongeveer dezelfde tijd als de kaart zelf. Papier was vroeger schaars en we kunnen ervan uitgaan dat men nauwelijks papier weggooide, maar hergebruikte. Dat gebeurde ook bij de kaart van Johan Muller, waarbij oude papierbladen een tweede leven kregen als achterkant. Het kan zijn dat Johan Muller de dragerdelen zelf bevestigde om de kaart bij voorbaat te verstevigen of om de verschillende bladen goed aan elkaar te kunnen plakken. In dat geval stammen zouden de papiersnippers uit 1726 of een paar jaar eerder stammen.

Het lijkt er meer op dat de dragerdelen in een later stadium aan de achterkant opgeplakt…

Dit is een voorproef uit jaargang 36 (2017) no. 2 van Caert-Thresoor. De redactie plaatst de inmiddels verschenen afleveringen met een vertraging van 3 jaar op de website.

De onbekende oorsprong van portolaankaarten

In het Nederlandse taalgebied is tot nu toe nauwelijks of geen onderzoek verricht aan middeleeuwse portolaankaarten. Het eerste significante onderzoek aan deze kaarten is mijn eigen promotieonderzoek aan de Universiteit Utrecht dat in 2014 is afgerond en waarvan mijn proefschrift in 2016 als boek verschenen is. Het betrof hier een onderzoek naar hun onopgehelderde oorsprong; mijn hoofdconclusie is opzienbarend: portolaankaarten zijn té geavanceerd om een middeleeuwse oorsprong te kunnen hebben. Deze onderzoeksresultaten hebben internationaal voor veel opschudding gezorgd in het relatief kleine gezelschap van historici en historisch-kartografen dat zich bezighoudt met portolaankaarten. Het heeft zelfs geleid tot een internationale workshop in Lissabon in juni 2016. De essentie van mijn benadering van het vraagstuk naar de oorsprong van de portolaankaarten is onorthodox; ik heb een aantal zaken ter discussie gesteld die voorheen als vaststaand werden aangenomen en ik heb het onderwerp primair benaderd vanuit mijn eigen vakgebied, de geodesie. Dit artikel geeft een kort overzicht van de kernpunten van mijn onderzoek met nadruk op het belangrijkste aspect: de kaartprojectie van portolaankaarten. Het beschrijft verder de reacties van andere specialisten op dit gebied, zoals die o.a. zijn geuit tijdens de genoemde workshop. Voor een uitgebreidere beschrijving van het onderzoek wordt hier verwezen naar de literatuuropgave aan het einde van dit artikel.

Dr. Ir. R. Nicolai is voormalig Hoofd Geodesie bij Shell. In 2014 promoveerde hij aan de Universiteit Utrecht op het onderwerp van de raadselachtige oorsprong van portolaankaarten, een onderwerp waarin hij zich naast zijn werk bij Shell had verdiept.
Portolaankaart van de Zwarte Zee uit 1544 door Battista Agnese. De kaart bevat een goed zichtbare windroos met een kompasroos in het middelpunt. De acht hoofdwindrichtingen, met hun namen, zijn bovendien getekend als windhoofdjes (Library of Congress, Washington DC, USA {{PD-US}})

Wat zijn portolaankaarten en waarom zijn ze zo bijzonder?

Portolaankaarten zijn handgetekende kaarten op velijn, een fijne kwaliteit perkament, meestal afkomstig van een jong schaap. Deze kaarten beelden de Middellandse Zee, de Zwarte Zee en in sommige gevallen de Atlantische kust vanaf Kaap Drâa (Marokko) tot en met de Engelse zuidkust af met een opmerkelijk realisme. De rest van Groot-Brittannië, delen van Scandinavië en de Oostzee zijn op sommige kaarten ook getekend, maar schetsmatig en onnauwkeurig. De schaal van de grootste kaarten wordt bepaald door de grootte van de huid; de maximale schaal van deze kaarten is daarom ongeveer 1:5.500.000. De oudste kaart die is overgeleverd, de Carte Pisane, is gedateerd op ± 1270. Ook zijn er portolaankaarten bekend van deelgebieden, zoals weergegeven in de afbeelding.

Deze kaarten zijn klaarblijkelijk bedoeld voor zeevarenden: de kustlijnen zijn weergegeven

met een enkele zwarte lijn en namen van havensteden, kapen, riviermondingen enz. zijn haaks op de kustlijn aan de landzijde geschreven. Topografische details van het binnenland ontbreken of zijn getekend op basis van vermoedens van de kartograaf. Ook bevatten portolaankaarten een aantal hydrografische symbolen, o.a. voor riffen en andere ondiepten. Het meest in het oog lopende kenmerk is echter een stelsel van ogenschijnlijk kriskras over de kaart lopende rechte lijnen, die werden gebruikt om koersen uit te zetten. Dit stelsel van rechte lijnen wordt een windroos genoemd. Deze is getekend door zestien punten op een (verborgen) cirkel met elkaar te verbinden, waardoor 32 verschillende richtingen ontstaan. Een kleurencodering met zwart, rood en groen is aangebracht om de diverse koerslijnen beter uit elkaar te kunnen houden. Op kaarten uit de veertiende eeuw worden meestal twee windrozen afgebeeld; op latere kaarten meestal één.

Dit is een voorproef uit jaargang 36 (2017) no. 2 van Caert-Thresoor. De redactie plaatst de inmiddels verschenen afleveringen met een vertraging van 3 jaar op de website.

Een beeld van de wereld tussen 1877 en 1939: de vooroorlogse edities van De Bosatlas online

Het hoogste punt van Nederland? De Ubachsberg in Limburg! Dat leert ons de allereerste editie van De Bosatlas uit 1877. Een editie later kreeg dezelfde berg, met een toen vermoedelijke hoogte van 240 meter, de naam Krikelenberg mee. Vanwege het uitblijven van een nauwkeurige waterpassing streek de Krikelenberg nog lange tijd met de eer. Pas in de twaalfde editie uit 1896 doemde de Vaalserberg, die voorheen op nog geen 200 meter hoogte werd geschat, met ruim 300 meter in De Bosatlas op. Het is illustratief voor de manier waarop de uiteenlopende redacteuren van De Bosatlas in de loop der tijd telkens opereerden: ze probeerden voeling te houden met de actualiteit en pasten het kaartbeeld indien nodig aan. Daarnaast wijzigden zij de weergave van de wereld door toepassing van nieuwe visualisatietechnieken en -opvattingen of door bepaalde interpretaties van geografische veranderingen. Voor de periode 1877 tot 1939 zijn dit soort ontwikkelingen nu prachtig te volgen, doordat de Universiteitsbibliotheek Utrecht alle vooroorlogse edities van De Bosatlas heeft gedigitaliseerd en op internet toegankelijk gemaakt.

Dit jaar, in 2017, is het dus 140 jaar geleden dat de eerste editie van de befaamde Bosatlas ten tonele kwam (zie afbeelding 2). Niets wees er toen op dat de Schoolatlas der geheele aarde – zoals de naam toen klonk – zou uitgroeien tot dé educatieve atlas van Nederland. Redacteur Pieter Roelf Bos (1847-1902) moest destijds opboksen tegen maar liefst twaalf concurrerende atlassen!

 
Dr. M. van Egmond (1969) is conservator kaarten, atlassen en gedrukte werken bij de Universiteitsbibliotheek Utrecht.
De kaart van Holland en Utrecht uit de vijfde editie van De Bosatlas uit 1883.
Collectie Universiteit van Amsterdam, I 7 C 5.

Wat betreft de indeling en thematiek was de atlas verder niet vernieuwend en op Duitse voorbeelden geschoeid. Ook het kaartmateriaal bleek aanvankelijk gebrekkig: de 64 kaarten op 27 kaartbladen van de eerste editie zijn deels zwart-wit en deels ingekleurd, hebben nog geen legenda’s en zijn niet altijd gebaseerd op de meest recente bronnen. Desondanks bleek de atlas te voorzien in een duidelijke onderwijsbehoefte en al gauw volgden de edities – die zich nu wél gingen kenmerken door een permanente vernieuwing – elkaar in rap tempo op. Al in 1891 kwam de tiende editie uit, de twintigste verscheen in 1912 en de dertigste in 1925. Tegenwoordig zijn we toe aan de 55ste editie, die eind 2016 op de markt kwam en in 2017 een bijbehorende digitale variant kreeg. Kortom, De Bosatlas is niet meer weg te denken uit het hedendaagse onderwijs en iedere Nederlander is er bekend mee!

Het decor van een veranderende maatschappij

Alle reden dus om De Bosatlas vandaag de dag eens goed voor het voetlicht te brengen, het digitale voetlicht welteverstaan. Gezien het 140-jarige bestaan van De Bosatlas en de aanwezigheid van een tegengrote hoeveelheid edities in haar collectie vatte de Universiteitsbibliotheek Utrecht daarom in 2016 het plan op om alle vooroorlogse edities te digitaliseren en online beschikbaar te stellen. Wetenschappelijke toelichtingen moesten de gedigitaliseerde edities gaan vergezellen, waarbij elke afzonderlijke uitgave in historisch perspectief zou worden geplaatst. Voorts dienden per kaart de redactionele wijzigingen – zoals aanpassingen van de visualisatie, toevoegingen van toponiemen, grenscorrecties en dergelijke – tussen de opeenvolgende edities duidelijk te worden. 

Dit is een voorproef uit jaargang 36 (2017) no. 2 van Caert-Thresoor. De redactie plaatst de inmiddels verschenen afleveringen met een vertraging van 3 jaar op de website.

‘Ik ben heel beïnvloedbaar’. Interview met bijzonder hoogleraar Bram Vannieuwenhuyze

Per 1 september 2015 is Bram Vannieuwenhuyze benoemd tot bijzonder hoogleraar historische kartografie aan de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. De leerstoel is ingesteld vanwege Stichting Cartographiae Historicae Cathedra. De bijzonder hoogleraar werkt nauw samen met de Stichting Explokart en de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Op 22 januari 2016 presenteerde hij zich aan het Nederlandse publiek met de Jansoniuslezing, waarin hij al een tipje van de sluier oplichtte over zijn onderzoeksplannen in zijn nieuwe functie. Op 18 maart van dat jaar interviewden wij de nieuwe hoogleraar, waarbij hij verzocht het interview pas na zijn oratie te publiceren. De oratie ‘Geschud, maar nog niet gelegd’ sprak Bram uit op 23 september 2016.

 

Stel jezelf eens voor?

‘Ik ben geboren in 1980 in Anderlecht, een deelgemeente van Brussel. Daar ben ik ook deels opgegroeid, net buiten Brussel, in Vlaanderen, op de grens van stad en platteland. Ik heb dat bij mijn introductie in Amsterdam als aanknopingspunt gebruikt om mijn interesses en ontwikkeling toe te lichten. Ik ben in het centrum van Brussel naar school gegaan

G.G.J. Boink (1972) is archivaris bij het Nationaal Archief en redactiesecretaris van Caert-Thresoor.
Drs. M. Storms (1978) is conservator kaarten en atlassen bij de Universitaire Bibliotheken Leiden en projectcoördinator bij uitgeverij Brill. Daarnaast is hij redactielid van Caert-Thresoor.
Bram Vannieuwenhuyze (foto: Dirk Gilissen, juni 2015).

en heb daar, vooral op de middelbare school, al heel snel een fascinatie voor de stad gekregen. Ik woonde echter op het platteland, waar ik veel fietste en rondtrok met mijn kameraden. Ik heb toen denk ik de fascinatie voor de verhouding tussen stad en platteland gevonden. Ik was ook van kindsbeen af gefascineerd door oriëntatie. In de jeugdbeweging was ik niet de sterkste of slimste, maar wel de beste in oriëntatie, bij sluipspelen bijvoorbeeld.’ ‘Ik ben vervolgens geschiedenis gaan studeren in Gent. Daar was ik aanvankelijk

erg geïnteresseerd in archeologie, het materiële en het ruimtelijke van het verleden. Toen twijfelde ik tussen echt oude geschiedenis – vandaar de archeologie – en het meer recente verleden, de journalistiek, omdat ik vond dat geschiedenis wel een studie is maar geen beroep. Anderzijds fascineerden steden en stedenbouw me ook danig. Ik heb uiteindelijk bij prof. Marc Boone een scriptie geschreven over de middeleeuwse stadsgeschiedenis van Brussel, de stad waar ik in mijn jeugd veel rond heb gezworven. Boone waarschuwde me wel dat het een…

Dit is een voorproef uit jaargang 36 (2017) no. 1 van Caert-Thresoor. De redactie plaatst de inmiddels verschenen afleveringen met een vertraging van 3 jaar op de website.

Atlas Tytel-Print collectie Van Loon. Een schenking voor de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam

Na een periode van verkenning en voorbereiding hebben ir. Gerard M.L. van Loon uit Antwerpen en de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam (BC) enige tijd geleden een overeenkomst gesloten ter zake van de schenking van een omvangrijke collectie titelpagina’s van atlassen uit de zestiende tot en met de achttiende eeuw. Gerard van Loon is al zijn leven lang geïnteresseerd in historische kartografie en alles wat daarmee te maken heeft. Zijn prachtige en aansprekend gedecoreerde huis getuigt daarvan: de wanden zijn bedekt met kaarten. Atlassen verzamelen ligt in het verlengde daarvan misschien voor de hand, maar het is nog al begrotelijk en ook de ruimte die ze in kunnen nemen kan snel heel omvangrijk worden. Van Loon richtte zich op een heel apart onderdeel van de handel in oude, kartografische documenten: titelpagina’s, frontispiesen en – meer nog – titelprenten.

 

Oude atlassen werden jammer genoeg gesloopt, met het doel de kaarten los te verkopen. Deze praktijk schijnt nog steeds voor te komen. Voor handelaren is deze manier van kaarten verhandelen makkelijker en vaak ook lucratiever. Vanuit het oogpunt van erfgoedbeheer is het natuurlijk een doodzonde – maar daarover gaat het hier nu niet. Bij het uit elkaar halen van oude atlassen blijft min of meer als betekenisloos restant het vooren nawerk over, zoals: typografische titelpagina’s, inleidingen, opdrachten – al dan niet voorzien van poëtische teksten en motto’s. ‘Last but not least’ resteren ook titelprenten

Dr. P.C.J. van der Krogt (L) is Jansonius-conservator.
Drs. R. Storm (R) is conservator Cartografie, Geografie en Reizen. Beiden zijn verbonden aan de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam.
Dr. M. Simons (M) is docent Kunstgeschiedenis van de Nieuwere Tijd en werkzaam bij de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam.
Titelprent van de Atlas van Johannes de Ram, 1685. Bijzondere Collecties Universiteit van Amsterdam, Coll. Van Loon G-03a.

met prachtige allegorische voorstellingen, al dan niet fraai ingekleurd, soms vervaardigd door kunstenaars van de eerste rang. We noemen dit restant betekenisloos, omdat de inhoud en context waarop deze documentatie betrekking heeft, namelijk de atlas zelf, verloren is gegaan. Maar betekenisloos is niet hetzelfde als oninteressant en al helemaal niet als onaanzienlijk. Dat is het speelveld waarop de verzamelaar Van Loon zich al jaren beweegt.

Van Loon is er in geslaagd een indrukwekkende en fraaie verzameling aan te leggen. De collectie omvat meer dan 550 items, soms bestaande uit een enkele pagina, soms uit meerdere. Het gaat om materiaal uit atlassen die in geheel Europa zijn vervaardigd – met het zwaartepunt op de Lage Landen – uit de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw…

Dit is een voorproef uit jaargang 36 (2017) no. 1 van Caert-Thresoor. De redactie plaatst de inmiddels verschenen afleveringen met een vertraging van 3 jaar op de website.
Word nu abonnee van Caert-Thresoor

Pater Gerhard Sommers Missions-Atlas der Oblaten (Valkenburg 1947-1950)

De in de periode 1871-1885 spelende geschillen tussen de katholieke kerk enerzijds en de anticlericale regeringen in Duitsland en Frankrijk anderzijds, brachten voor talrijke kloosterorden een verbod met zich mee hun werkzaamheden uit te oefenen of ze werden zelfs opgeheven. Veel van die kloosterorden zochten hun toevlucht in Nederland. Als gevolg daarvan liggen de kloosters van Duitse ordes in Limburg als een parelsnoer langs de grens. In deze Nederlandse ballingschap is de recente Duitse, op katholieke thema’s gerichte atlaskartografie geworteld. Mijlpalen hierbij waren de missie- en kerkatlassen van de Jezuiet Oscar Werner (1884, 1888) en van de Steyler missionaris pater Karl Streit (1906, 1913). Een katholiek kaartwerk van latere datum, tegelijk een van de meest zeldzame uitgaven onder de Atlantes Neerlandici, ontstond kort na het eind van de Tweede Wereldoorlog in Valkenburg.

 

Dr. P.H. Meurer is onafhankelijk onderzoeker in de historische kartografie, met nadruk op de Duitse en Nederlandse kartografie in de zestiende en zeventiende eeuw.
Kaart van de Oblatenprovincie Holland (Universiteitsbibliotheek Leiden).

In het jaar 1816 richtte de in 1995 heilig verklaarde Charles Joseph Eugène de Mazenod (1782-1861) in Aix-en-Provence een op de bekering van de armen gerichte priestergemeenschap op. In 1826 werd deze gemeenschap door de paus als orde erkend; ze kreeg de naam Oblaten van de Onbevlekte Maagd Maria (Congregatio Missionarum Oblatorum Beatae Mariae Virginis

Immaculatae; afgekort als OMI). Deze kloosterorde verbreidde zich snel over Frankrijk, en daarna ook over Canada, de Verenigde Staten en Zuid-Afrika. In 1880 werd deze orde in Frankrijk verboden en uitgewezen…

Dit is een voorproef uit jaargang 36 (2017) no. 1 van Caert-Thresoor. De redactie plaatst de inmiddels verschenen afleveringen met een vertraging van 3 jaar op de website.